mei 2005
De koele ontvangst in een kil Nederland vormde geen juridische grondslag voor een Gebaar aan de Indische Gemeenschap
Was Het Gebaar een tegemoetkoming voor de vermoedelijke tekortkomingen
in het naoorlogs rechtsherstel of voor de koele en kille ontvangst in Nederland van mensen uit het warme Indië?
Het Indisch Platform (IP), de gedoodverfde gesprekspartner voor de Nederlandse regering namens de (zogenaamde) Indische Gemeenschap, weet
zeker dat Het Gebaar een genoegdoening was voor de kille ontvangst in Nederland van alle mensen, die tussen 1946 en 1968 uit het voormalig
Nederlands Indië naar Nederland zijn gekomen.
Het IP baseerde deze veronderstelling op het feit, dat de toenmalige minister-president Wim Kok (1994-2002) namens de regering zijn spijt zou
hebben betuigd voor de wijze waarop de terugkomers en de nieuwkomers bij hun aankomst in Nederland waren bejegend. Alhoewel het Kabinet er
niet vanuit ging, dat er indertijd opzet in het spel zou zijn geweest, zou de regering zich, na meer dan een halve eeuw, geroepen hebben gevoeld
om deze onrechtvaardigheid alsnog goed te maken met een financiële tegemoetkoming.
Nu dacht de minister-president ten principale aan de mensen die in Indië in Japanse concentratiekampen hadden gezeten. Maar het IP had vooral
de Indische Nederlanders op het oog, die buiten de Japanse kampen waren gebleven, maar slachtoffer zijn geworden van de burgeroorlog (Bersiap),
die na de Japanse capitulatie (15 augustus 1945) als een furie door - met name - Java waarde. Aangezien het overgrote deel van de
buitenkampers na de Soevereiniteitsoverdracht in de periode tussen 1951 en 1967 in Nederland zijn aangekomen als repatriant of emigrant, was
de “kille ontvangst” als generiek motief voor de toekenning van Het Gebaar een prima kapstok, want toepasselijk voor alle groepen zonder
onderscheid. Het IP had de regering ervan weten te overtuigen, dat de door het Kabinet gehanteerde WUV criteria voor de achterban onacceptabel
was omdat deze criteria “op grond van raciale en historische aspecten discriminerend werkten”. Het spreekt vanzelf, dat het Kabinet voor geen
prijs wenste te worden beticht van racisme en discriminatie. Dus waren ze het snel eens. Tenslotte hadden sommige buitenkampers tijdens de
Bersiap – eveneens op grond van hun ras - in zogenaamde Indonesische beschermingkampen gezeten. Voor de Vervolgingsslachtoffers van de
Jappenkampen betekende de Bersiap een verlenging van hun gevangenschap.
De instemming van de Tweede Kamer en het Kabinet om geen onderscheid aan te brengen conform de beide uitkeringswetten WUV en WUBO,
werd beide groepen fataal. Het aantal begunstigden steeg met 300%. Het uit te keren bedrag met slechts 40%. Met andere woorden de spoeling
werd onnodig dun, hetgeen door de oorspronkelijke doelgroep – de voormalige slachtoffers van de Japanse concentratiekampen op wie de WUV
criteria van toepassing zijn – als bijzonder onrechtvaardig werd beleefd. Het is niet erg waarschijnlijk dat die instemming er zou zijn geweest
wanneerde vervolgingsslachtoffers van de Nazi’s het voor hun gereserveerde bedrag met een krappe opslag, had moeten delen met andere
groepen oorlogsgetroffenen.
Voor de vaststelling van het bedrag, had het kabinet geen ander instrument dan het Rapport van Galen. Waarom is niet helemaal duidelijk, maar
deze Commissie kreeg de beperkte opdracht om de bank- en levensverzekeringstegoeden te onderzoeken.
Ingevolge het Eindrapport van de Commissie van Galen werd het accent verlegd naar de “vermoedelijke tekortkomingen in het Rechtsherstel”.
Met die verklaring in haar brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2000 heeft Minister Borst van Volksgezondeid, Welzijn en Sport, onder
wier ministerie de Contacctgroep Tegoeden WO II was ondergebracht, in feite haar hand overspeeld. Immers, wat wist de minister van het
verloop van het Rechtsherstel in Indië? Waarom volstond het kabinet met een enkel rapport van ČČn commissie? Het naoorlogs rechtsherstel in
Nederland, speciaal met het oog op de Joodse Roof en Restitutie, werd door maar liefst vier commissies onderzocht. Bovendien hebben
verschillende spraakmakende experts, inclusief de afdeling Forensic Accountancy van KPMG en De Nederlandse Bank, de rapporten nog eens stuk
voor stuk gemonitord en er opnieuw dikke rapporten aan gewijd, die als bijlagen werden toegevoegd.
Het rechtsherstel was het centrale issue in de onderzoeken met betrekking tot de joodse Nazi slachtoffers. Wellicht gemakshalve werden de
conclusies doorgetrokken naar het naoorlogs rechtsherstel in het voormalige Indië. De Commissie van Galen had er geen punt van gemaakt dat
daar door de politieke omstandigheden van Rechtsherstel nauwelijks sprake kan zijn geweest.
Bij de Tweede Kamerleden, die over de toekenning van Het Gebaar hadden moeten beslissen, bleek achteraf weinig kennis omtrent het fenomeen
“Rechtsherstel”. Els Meijer, lid van de VVD fractie vroeg, of de minister kon toelichten wat verstaan wordt onder Rechtsherstel.
De minister had het aldus kunnen formuleren:
Rechtsherstel is het geheel van wettelijke maatregelen, waarmee de regelgeving van de vijandelijke bezetter, alsmede de implementatie ervan,
wordt vervangen door de vooroorlogse rechtsorde.
Voor de Joodse vervolgingsslachtoffers was door de Commissie Kordes vastgesteld, dat zij voor alle onkosten terzake van hun rechtsherstel zelf
hadden opgedraaid en dat de successierechten nauwelijks op te brengen waren. Aangezien het echter om wettelijke regelingen ging, adviseerde
de Onderzoekscommissie om alsnog een bedrag ter beschikking te stellen als genoegdoening. Een soort van smartengeld voor de tekortkomingen
in het (Joodse) rechtsherstel.
Alhoewel er geen enkele aanleiding toe was, werd deze grondslag dus overgenomen voor de verantwoording naar de Tweede Kamer van het
Gebaar aan de (zogenaamde) Indische Gemeenschap.
De heer Van Dijke van de Christen Unie was de enige, die het opgevallen was, dat in de toelichting van de minister sprake is van “vermoedelijke
tekortkomingen” . Hij vroeg zich af of er dan ook sprake is geweest van “vermoedelijk rechtsherstel”? Van Dijke vroeg zich dan ook terecht af of
de regering wel een maximale inspanning had gepleegd om de beschikbare feiten met betrekking tot het Indisch Rechtsherstel boven water te
krijgen.
Zover is het Kabinet Kok II niet gekomen. Dat was ook niet nodig. De juridische grondslag voor Het Gebaar kon letterlijk worden overgenomen uit
de (Joodse) rapporten Roof en Rechtsherstel.
En voor het Indisch Platform bleef het excuus van de Minister-President met betrekking tot de kille en koele ontvangst de enige aanleiding voor
het Gebaar.
Dus moesten de rechthebbenden in ieder geval in Nederland zijn aangekomen. Daarmee werden de Warga Negara’s, die ook alles meegemaakt
hadden, maar na de Soevereiniteitsoverdracht (27 december 1949) voor de Indonesische nationaliteit opteerden, uitgesloten van Het Gebaar.
Evenals Mrs M. en Mrs S, die na de kamptijd een leuke Britse militair ontmoetten, trouwden en daarmee hun Nederlanderschap verloren.
Lilian Sluijter
Algemeen Secretaris SVJ
<< Terug
|
|