november 2004
De Werfstraat gevangenis
Het grootste deel van de op 15 oktober (bloedige maandag) door de
pemoeda’s gevangen genomen Nederlanders, Indische-Nederlanders en
personen met andere nationaliteiten werd vanuit de Simpang club naar de
Werfstraat gevangenis overgebracht. Ook de tijdens de razzia’s
opgepakte Nederlanders, die niet in de Simpang club terecht waren
gekomen, werden direct daar naartoe gebracht. Verschillende van de
mannen en jongens hadden gedurende de Japanse bezetting al kennis
gemaakt met dit instituut, nadat de Kenpetai hen had opgepakt. De
herinnering aan de beestachtige verhoren bezorgde veel mensen heel
angstige voorgevoelens. Deze werden bewaarheid.
Nadat men van de vrachtauto’s af was gesleurd, moest er spitsroeden
worden gelopen via dubbele hagen van met allerlei wapentuig uitgeruste
pemoeda’s. Tijdens dit welkom vielen 24 doden te betreuren en vele
gewonden, waarvan de meeste ernstig. Het was rennen voor je leven om
heelhuids een onderkomen te bereiken, want ook de strapans beukten er
op los als ze de weg naar de cellenblokken wezen. De hel begon opnieuw.
De gevangenis aan de Werfstraat te Soerabaja was omgeven door een
stenen buiten- en binnenmuur. Daartussen lag een brandgang, die ook
gebruikt werd om bijvoorbeeld vuilniskarren en voedselwagens rond het
complex te rijden waardoor de diverse cellenblokken makkelijker konden
worden bereikt. Op de hoeken van de buitenmuur waren wachttorens
gebouwd, waarop gewapende schildwachten dienst deden. Dit waren
aanvankelijk politieschildwachten, doch later ook zogenaamde
“heiho-soldaten” (Indonesische hulpsoldaten van het Japanse leger).
De gevangenen waren gedurende de Japanse tijd ondergebracht in cellen
en cellenblokken die oorspronkelijk voor dwangarbeiders waren gebouwd.
Mannen en vrouwen werden in aparte afdelingen ondergebracht. Daarnaast
waren er nog drie afdelingen, te weten: de afdeling isolatie, waar de
staatsgevaar1ijken waren ondergebracht, waaronder ook de door de
Kenpetai van subversieve acties verdachte personen; de
verhoorafdelingen, waar naast ondervragingen ook derdegraads verhoor
werd toegepast op personen die door de Kenpetai maar ook door de
politie waren opgebracht; de afdeling reeds veroordeelde gevangenen,
waar politieke en criminele gevangenen de cellen deelden; Er was een
apart, zeer bescheiden ziekenzaaltje waar ernstige zieken naar toe
overgebracht werden. De niet-ernstige zieken verbleven gewoon tussen de
gezonde gevangenen. Contact tussen de verschillende afdelingen en met
de buitenwereld kon alleen via omkoping plaatsvinden.
De cellen waren nu, in tegenstelling tot de Japanse periode, overvol:
30 tot 40 man in één cel was geen uitzondering. Zelfs in de
isoleercellen werden drie tot vier personen gehuisvest. De gewonden
kregen geen medische hulp. De gevangenen kregen ternauwernood voedsel
en water toebedeeld. Tijdens de Japanse periode moesten de gevangenen
op een binnenplaats gedwongen (onbetaalde) arbeid verrichten zoals het
spinnen van touw uit sisal. Voor vrouwen bestond die gedwongen arbeid
bijvoorbeeld uit het malen van maïs en het vlechten van matten. Dat was
er nu niet bij: men zat opgepropt in een cel.
Tijdens de Bersiap periode was geen sprake van enige officiële vorm van
regelingen of registratie in de gevangenis. Gevangenisdirectie,
bewaarders en strapans hadden andere zaken aan het hoofd: ze streden om
het hardst om de kwalijke eer wie de gevangenen het meest kon kwetsen,
vernederen of naar willekeur mishandelen wanneer hen iets niet
aanstond. Hoofdzakelijk criminelen, velen waren tot levenslange
gevangenisstraf veroordeeld, verrichtten de “dienstverlenende” taken
tijdens Bersiap periode. Ze hadden niets te verliezen en konden hun
sadisme naar hartelust uitleven. De wapenkamer was ruim voorzien van
hand- en vuistvuurwapens, klewangs, handboeien en bullepezen. De
laatste waren uiterst gemene werktuigen die, indien op een bepaalde
geraffineerde wijze gebruikt, zware verwondingen konden aanrichten tot
botbreuk toe. Er waren echter uitzonderingen. De oude getrouwe Ambonese
en Menadonese cipiers die gehandhaafd waren deden aan deze praktijken
niet mee, zoals later bleek.
De bevrijdingsactie op 10 november 1945.
Op 9 november, de dag voor de Slag om Soerabaja toen alle onderdelen
weer op sterkte waren in Tandjoeng Perak, kwam een Ambonese burger ‘s
avonds laat aan een grenspost. Twee schildwachten voerden hem door de
linies naar de hoofdwacht. Hij heette Patiradjawani en was een cipier
van de Werfstraat gevangenis. Mijn hulp werd ingeroepen om het verhaal
van de man te vertalen. Hij vertelde dat in de vroege ochtenduren alle
in de Werfstraat gevangenis aanwezige mannen en jongens zouden worden
omgebracht door vergiftigd voedsel (de pap voor het ontbijt zou gemengd
worden met arsenicum), waarna de gevangenis in brand zou worden
gestoken.
De vraag was natuurlijk of de zegsman te vertrouwen was. 1k kon de
Britten met een gerust hart verklaren dat ik de man betrouwbaar achtte
omdat ik hem tijdens mijn periode als gevangene van de Kenpetai in 1943
als humaan mens had ervaren die nimmer lijfstraffen had toegepast. 1k
vroeg Patiradjawani naar de sterkte van het gevangenispersoneel. Hij
antwoordde dat de sterkte kon variëren tussen honderd en tweehonderd
man, indien niet voortijdige bewakers weg zouden lopen. Hij zei verder
dat wij voorbereid moesten zijn op een zeventigtal levenslang
gestraften, die hoogstwaarschijnlijk eveneens zouden zijn bewapend.
De Engelse commandant zag geen kans op zo’n korte termijn een
grootscheepse reddingsoperatie op touw te zetten zonder de eigen
posities in gevaar te brengen. Toch stelde ik een aanvalsplan op en
toen ik na uren van overleg en aandringen bij de staf van Pugh nog
niets had bereikt riep ik de hulp in van Rendall en Whitmarsh Knight.
Zij adviseerden Pugh mijn plan te accepteren, waarop Pugh mij
uiteindelijk toestemming gaf om het uit te voeren. Het plan bestond uit
de aanval met een gepantserd voertuig en de inzet van vijfentwintig
man. 1k kreeg echter een Stewart tank, die een zwaarder gewicht in de
schaal legt dan een pantservoertuig, en een escorte bestaande uit tien
gurkha’s gewapend met handvuurwapens en handgranaten toegewezen.
Het hele plan was gebaseerd op verrassing en timing.
Om half vier in de ochtend vertrokken we van de basis naar de
Werfstraat gevangenis. 1k had de route vanaf Perak uitgezet tot aan de
Dwars Nieuw Hollandstraat. De tank stopte voor de bocht in de Dwars
Nieuw Hollandstraat. Een gurkha ging vooruit en schakelde met één schot
wachtpost VI uit. Direct daarna trok de tank op tot twintig a dertig meter
van de gevangenismuur en schoot een bres in de beide muren.
Daardoor ontstond een mangat dat zo groot was, dat het hele peloton er
normaal door naar binnen kon lopen.
Dit alles vergde minder dan twee minuten, waarna om vier uur het verdere
verloop van de actie begon. Een groot geluk was dat het eerste schot
waarmee wachtpost VI was uitgeschakeld de overige posten niet in staat
van alarm bracht.
Wanneer dat wel gebeurd was zou de hele actie een ander verloop hebben
gehad.
In de gevangenis tussen de open opslagplaats en de kamar gelap,
splitsen we ons in een linker- en een rechtereenheid. Bij de
laatste sloot ik me aan. Het kanonvuur van de tank had samen met de
salvo’s waarmee de posten werden geëlimineerd kennelijk voor de nodige
commotie gezorgd, omdat wij van veraf geschreeuw hoorden.
Dat geschreeuw kwam naderbij, alleen wisten wij niet uit welke richting.
Vanuit de centrale kantoren werden kennelijk in het wilde weg schoten in
onze richting afgevuurd. Toen onze helft de bocht omkwam bij het kleinmagazijn,
kregen wij de volle laag vanaf het kruispunt bij de keuken.
Een paar handgranaten maakten dit kruispunt vrij. Daarna openden de
gurkha’s met getrokken cuckries de aanval tot voor de centrale kantoren
en openden het vuur op alles wat bewoog.
Voor de centrale kantoren, waar inmiddels ook onze linker groep
om het kantoortje van de technische dienst heenvechtend was
aanbeland, vonden man-tegen-man-gevechten met de bewapende
gevangenen plaats.
1k was op weg naar de wapenkamer, maar daarvoor moest ik langs de
deur van keuken waarin zich enkele strapans bevonden. Een naar binnen
gegooide handgranaat, waardoor eet- en kookgerei naar beneden
kletterde, hield opruiming. Bovendien schoot de gurkha die achter mij
aan was gelopen op alles wat bewoog. De wapenkamer bleek op een rek met
bamboe roentjings na leeg te zijn. Toen de slag gestreden was en de
gebruikte wapens waren verzameld, bleek dat de buit bestond uit 50
stuks M95-kara-bijnen, 40 pistolen van verschillende makelij en
kaliber, een brengun en slag- en steekwapens.
Eén gurkha sneuvelde toen ik voorbij de deur van de bankwerkerij
wilde lopen in de richting van de loodscellen (1). Hij trok mij terug
en ging voor mij de deur door, waarop hij de volle laag kreeg. 1k
gooide achter elkaar drie handgranaten naar binnen die de zeven
strapans elimineerden die zich daar hadden verschanst. Een achter mij
aangekomen gurkha maakte met enkele schoten zonder pardon een einde aan
het leven van de gewonden. Ook de wachtposten III, IV, V en VII waren
uitgeschakeld. De posten I en II aan weerszijden van de zijpoort
bleken onbezet. Na deze actie waren er nog verzetshaarden die door de
gurkha’s snel werden opgeruimd, waarna wij konden beginnen aan de
bevrijding van de opgepakte mannen en jongens.
De gevangenen bleken in een deerniswekkende toestand te verkeren. Ze
waren vervuild en hun gezondheidstoestand was slecht: velen waren
sterk vermagerd, hadden wonden en soms zelfs gebroken ledematen.
Iedereen kreeg een strikt verbod om drinkwater en voedsel aan te
raken, omdat alles vergiftigd zou zijn. De gamellen met pap stonden nog
op de voedselkarren in en om de keuken. Op de binnenplaats en bij de
cellenblokken werden overal drums met brandbare materialen, zoals
dieselolie, petroleum, benzine en afgewerkte oliën op karren
aangetroffen. Volgens de Ambonese cipier zouden de drums worden
uitgegoten, waarna de olie in brand zou worden gestoken.
Van alle cellen en cellenblokken waren de sleutels weggegooid. Deze
werden veel later in de waterputten teruggevonden. Eén man had zichzelf
in een cel van de kamar gelap opgesloten en de sleutels in het putje in
de cel gegooid. Gelukkig herkenden enkele Nederlanders de man als een
beruchte misdadiger, die had meegedaan aan de mishandelingen. Daarna
werd hij standrechtelijk aan verdere circulatie onttrokken. In totaal
werd een zeventigtal levenslang gestraften, die herkenbaar waren aan
hun bruine eenheidskleding, neergelegd. Alle overige functionarissen
waren door de zijpoort verdwenen en hadden die van buitenaf weer op
slot gedaan, zoals één van de strapans vertelde voordat hij door een
gurkha uit zijn lijden werd verlost. Alle lijken werden op de plek waar
zij werden neergeschoten achtergelaten.
In totaal konden 2.384 personen uit de cellen en cellenblokken worden
bevrijd. Onder de bevrijde gevangenen bevond zich een zeventigtal
BPM’ers, waaronder de heer Frangenheim met zijn zoon Eric, en de heer
Rosel. In één van de laatste cellen zat een man genaamd Waas. Ik had
deze afgelegen cel niet ontdekt, wanneer hij niet mijn aandacht had
getrokken met een witte lap, die zijn onderbroek bleek te zijn.
Gelukkig kon ik daarop ook zijn celslot kapot schieten. Waas
attendeerde mij op een heel apart celblok, waarin nog tweeëntwintig
vrouwen en kinderen zaten opgesloten. Ook zij werden bevrijd.
Dit gebeurde tegen het einde van de hele actie.
De wapens werden verzameld en aan het eind van de middag overgedragen
aan de Engelse intelligence-groep van de basis. 1k was toen circa 72
uur onafgebroken in touw geweest; eerst met de voorbereidingen van de
evacuatie, daarna met de transporten naar het havencomplex, waarna
Patiradjawani zich aankondigde.
Maar daarmee hield het niet op. Wij gingen Soerabaja in. Het was een
leeggeplunderde en vernielde stad, met barricades van de meest
merkwaardige samenstelling: van stenen tot autobanden, van meubilair
tot wrakken. Er hing een lijkenlucht en er zaten miljoenen vliegen op
kadavers van beesten en menselijke resten. Om in deze situatie enige
orde te brengen zouden ploegen wekenlang bezig moeten zijn met het
hanteren van brandspuiten, als er water was. Werkvolk was niet meer te
vinden. De stad was leeg. Ook de mensen die wij niet meer hadden kunnen
bereiken in ver van de Rode Kruis wijk afgelegen wijken waren
verdwenen, de vraag “waarheen?” bleef één groot vraagteken.
Waarschijnlijk waren ze meegevoerd als gijzelaar.
Een terugblik op de hele situatie geeft mij, zoveel jaren later,
wederom een gevoel van opluchting. 1k had dan wel het voordeel het
complex enigszins te kennen uit de Kenpetai periode, maar dat nam niet
weg dat de gevechten uitermate enerverend waren. De gurkha’s vochten
als leeuwen tegen de zich tot het uiterste verzettende Indonesiërs,
waarvan velen niets te verliezen hadden. De officiële bewakers hadden
de benen genomen en konden later niet opgespoord worden, evenmin als
het directie- en kantoorpersoneel. Aan onze kant sneuvelde één gurkha
die mij in feite het leven had gered, iets dat mij vele jaren daarna
vaak nachtmerries bezorgde.
De administratie van de Werfstraat-gevangenis bevatte alleen de namen
van de gevangenen van de Japanners. Van de Bersiap periode werd niet
één aantekening gevonden.
<< Terug
|
|