maart 2004 Waarom moeten de notulen overleg Indisch Platform met VWS geheim blijven? De Wet op de Openbaarheid van het Bestuur garandeert het openbaar maken van afspraken met of door de overheid door middel van documenten. Een enkele uitzondering daargelaten. Het Indisch Platform schijnt tot die uitzonderingen te behoren. Sinds december 2000 wordt het openbaar maken van de notulen, die betrekking hebben op de gevoerde besprekingen tussen het I.P. en de Nederlandse regering, door beide partijen angstvallig in een geheim archief gehouden. Zoals bekend hebben deze besprekingen uiteindelijk geleid tot het Gebaar. Waarom is het van belang om inzage te krijgen in de notulen van het overleg tussen de Nederlandse regering en het Indisch Platform? Omdat er nog steeds geen duidelijkheid bestaat omtrent de reden, waarom de minister tot deze uitkering is gekomen en waarom het I.P. daar ja op had gezegd. In een brief van de voormalige minister van WVS mw drs E. Borst-Eilers aan de Tweede Kamer stelt zij dat de reden van haar besluit tot uitkering is, dat er een vermoedelijke tekortkoming in het naoorlogs rechtsherstel is geconstateerd. Op grond van het onderzoek door de Commissie van Galen naar ‘de Indische Tegoeden’ is vastgesteld dat relevant archiefmateriaal ontbreekt. Bovendien is het archief van de Indische Raad voor het Rechtsherstel indertijd vernietigd. Reden waarom de minister voor de motivering van haar besluit aan de Tweede Kamer heeft aangevoerd dat Het Gebaar niet alleen een spijtbetuiging is voor de “kille, formalistische en bureaucratische ontvangst bij aankomst in Nederland” maar ook een genoegdoening voor ‘vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel’. De nieuwe voorzitter van het IP - de heer J.H. de Kleyn, die de overleggen dus niet heeft meegemaakt, verklaarde met stelligheid dat het Gebaar uitsluitend een genoegdoening was voor “de koude en koele ontvangst”, maar bewijzen kon hij dat niet, aangezien het IP niet de beschikking heeft over notulen of een verslag van de gevoerde besprekingen. Het bovenstaande doet vermoeden, dat er bij de overlegpartners – de minister en het IP – geen overeenstemming is over de intentie die aan het Gebaar ten grondslag ligt. Begrijpelijk. Het I.P. heeft uit het overleg niet meer kunnen halen dan de ca € 1.864,- per persoon voor de “hele Indische Gemeenschap”. Het gebrek aan eenduidigheid tussen de overlegpartners was voor Bob Klaij (ex Birma-spoorweg) aanleiding om bij het ministerie alsnog de aantekeningen of notulen van de besprekingen aan te vragen. Tot zijn grote verbazing werd dit hem geweigerd. Hieruit valt te concluderen dat er dus wel notulen of aantekeningen zijn. Maar dat die om tactische redenen buiten de openbaarheid worden gehouden. Aangezien het voor de Vervolgingsslachtoffers van groot belang is om te weten of het Gebaar een spijtbetuiging is dan wel een poging om het naoorlogse rechtsherstel te corrigeren, of beide, is Bob Klaij met Henk Rasch, mede-oprichter van de Stichting Vervolgingsslachtoffers JAPPENKAMP, naar de rechter gestapt. Deze heeft onlangs uitgesproken, dat de notulen ter inzage dienen te worden vrijgegeven. Het Ministerie zit daar kennelijk niet om te springen en tekende beroep aan. Waarom? Misschien zijn er helemaal geen notulen. Terecht kan men zich afvragen, hoe het heeft kunnen gebeuren, dat het IP al die jaren heeft geaccepteerd dat er geen notulen werden opgemaakt van alle vergaderingen met de minister. Een misser van de eerste orde. Het ging toch om de belangen van de “hele Indische Gemeenschap”, die het I.P. pretendeerde te vertegenwoordigen? Of wil men het liever niet zwart op wit zien dat alle aanwezigen in het I.P. zich met een kluitje in het riet hebben laten sturen? De voormalige minister schijnt verklaard te hebben, dat zij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) opdracht zou geven voor een Breed Historisch Onderzoek ‘ter opvulling van de witte plekken in de geschiedschrijving’. Het BHO zou geconcentreerd worden op de periode na 1946 en daar was het I.P. heel dankbaar voor. Begrijpelijk: dat was de Bersiap, en dus de zwartste periode van de mensen, die buiten de Jappenkampen zijn gebleven. Het I.P. had geweigerd om een onderscheid te maken tussen binnenkampers en buitenkampers en de minister had dat, in al haar moederlijke wijsheid, geaccepteerd. Dat zou ze in haar stoutste dromen toch zeker niet hebben aangedurfd met de vervolgingsslachtoffers van de Nazi’s. In de Tweede Kamer had ze bovendien verklaard dat het Breed Historisch Onderzoek alleen maar bestemd was om de hiaten in de geschiedschrijving in te vullen. Maar het I.P. had duidelijk gehoord dat de kans op een royale gratificatie door de uitkomsten van het Breed Historisch Onderzoek zou worden vergroot. En omdat de schriftelijke vastlegging ontbreekt, hadden de vertegenwoordigers van de organisaties die lid zijn van het I.P. hun achterbannen via Nieuwsbrieven en Websites verheugd gemeld, dat er nog een vervolg op Het Gebaar zou komen. Ja, ze hadden zelfs een opzet aan de directeur van het NIOD geleverd (Aspecten van het Indisch Rechtsherstel) als basis voor het Breed Historisch Onderzoek. Iets wat directeur Blom kennelijk niet goed heeft weten te appreciëren, want zijn BHO team kwam daarna met een heel andere opzet voor het onderzoek, dat in de verste verte niet leek op de handreiking van het I.P. Erger nog: professor Blom verklaarde, dat de punten die het I.P. had ingebracht, hooguit “de rafelranden van het onderzoek” zouden kunnen vormen. Notulen of geen notulen. De Stichting Vervolgingsslachtoffers Jappenkamp (SVJ), opgericht als reactie op Het Gebaar, voor de belangenbehartiging van de mensen die in de Jappenkampen hebben gezeten, erkent geen enkele relatie tussen Het Gebaar en enige vorm van compensatie en rechtsherstel voor jaren gevangenschap onder erbarmelijke omstandigheden en verlies van vermogen en bezittingen. SVJ heeft zwart op wit de grondslag voor het Gebaar, in een brief aan voormalig Minister Borst, nadrukkelijk afgewezen. Ze erkent in geen enkel opzicht een verband tussen 1864 euro en een schadeloosstelling voor alles, wat van particulieren en zelfstandigen in Nederlands Indie verloren is geraakt, door roof of confiscatie. Uit eigen documenten- en literatuuronderzoek is gebleken, dat het naoorlogs rechtsherstel niet of nauwelijks van de grond is gekomen, als gevolg van het dekolonisatieproces. Dus kon er ook geen sprake zijn van vermoedelijke tekortkomingen. Er heeft nooit een formele regeling bestaan die vergelijkbaar is met de Wet op de Materiële Oorlogsschaden van 1950 ten behoeve van de Nazi slachtoffers in Nederland. Aan vergelijkbare groepen vervolgingslachtoffers is, zowel in het verleden als in 2001, vele malen meer uitgekeerd dan aan die van de Jappenkampen. maart 2004 Lilian Sluijter |