juli 2003 Zijn de Vervolgingsslachtoffers van de Japanse bezetter overeenkomstig de normen van Redelijkheid en Billijkheid behandeld? Het Kabinet Kok II (1998-2002) beschouwde Het Gebaar als de ultieme genoegdoening voor de vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel in N.O.I. Waar de Nederlandse Regering die visie op heeft gebaseerd is nooit duidelijk geworden. Het enige wat onderzocht was waren de banktegoeden. En daar was niks mis mee, had de Commissie Van Galen vastgesteld. Lilian Sluijter is op onderzoek uitgegaan en komt tot andere conclusies ... Update: Hadden u en uw familie geen materiele schade ? Hoe effectief een hechte organisatie werkt blijkt wel uit de successen van de joodse Nazi slachtoffers in vergelijking tot de debacles van de slachtoffers van Japan. De joden zijn wereldwijd stukken beter en professioneler georganiseerd en krijgen daarom ook allerwege erkenning. Die erkenning geldt zowel de Nederlandse regering als andere regeringen, die betrokken zijn geweest bij WO II. Tussen 1998 en 2001 zijn door de Nederlandse regering (Kabinet Kok II) voor de joodse slachtoffers vier commissies geïnstalleerd om een nader onderzoek in te stellen naar de verschillende aspecten van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de Nazi vervolging (commissie van Kemenade, Scholten, Kordes en Eckhart). Voor de slachtoffers van de Jappenkampen kon er slechts ÈÈN commissie af: de Commissie van Galen, die bovendien een wel heel beperkte opdracht kreeg, namelijk een onderzoek instellen naar wat er is gebeurd met de (spaar-)bank tegoeden en (levens-)verzekeringen tijdens de Japanse bezetting in NOI. Voor de joodse Nazi-slachtoffers is de Claim Conference aan de slag gegaan, een internationaal platform met verschillende vertakkingen in vele landen. Hun bewonderenswaardige wereldwijde organisatie is al even lang bezig als de vervolgingsslachtoffers van Japan. Alleen de laatsten deden het vaak individueel of in zwakke, amateuristische en elkaar bestrijdende organisaties. Het succes van de wereldwijde joodse organisaties is zo groot, dat alle andere oorlogsslachtoffers daarbij in de schaduw vallen en dus nauwelijks enige aandacht van hun regeringen en de media krijgen. Zelfs de toonzetting van de aandacht en de benadering was verschillend. Een voorbeeld van die toonzetting blijkt uit het volgende: De Nederlandse regering deelt bij brief van de Minister President (Kok) en de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Borst) en van Financiën (Zalm) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 21 maart 2000 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1999-2000, 25 839, nummer 13) mede, dat als erkenning van achteraf geconstateerde tekort- komingen in het rechtsherstel (van de Nazi slachtoffers) na de Tweede Wereldoorlog en in het overheidshandelen terzake, (het Kabinet) onder meer heeft toegezegd gelden ter beschikking te stellen teneinde finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan. Voor de joodse slachtoffers worden de uitkeringen onderscheiden in: Compensatie en Restitutie. Naast de 350 miljoen gulden van de Nederlandse regering is sprake van een extra uitkering van 50 miljoen gulden voor collectieve projecten, plus een restitutie van 314 miljoen gulden van de banken en 45 miljoen van de verzekeringsmaatschappijen. Daarnaast kunnen nog individuele claims ingediend worden voor geroofde en mogelijkerwijze achterhaalde kunst. Deze uitkeringen, die bekend staan als Maror Gelden, en ook golden voor overledenen, komen bovenop de uitkeringen uit vroegere regelingen, zoals: - De Wet op de Materiële Oorlogsschade ingevolge waarvan tot augustus 1958 ruim 1,3 miljard gulden is uitbetaald aan Nederlandse gedupeerden (uitgezonderd die uit NOI) vanwege oorlogsschade aan huizen, huisraad, bedrijven en bedrijfsvoorraden. Aan de joodse gemeenschap werd een restitutie van tenminste 900 miljoen uitbetaald. Hiervan was 225 miljoen DM afkomstig van de Duitse Bondsregering voor geroofde huisraad, tegen vergoedingswaarde. De Nederlandse regering zelf droeg alleen al aan deze post een bedrag van 63 miljoen gulden bij (1956). Niet inbegrepen in de 900 miljoen was een bedrag van 125 miljoen D-Mark door Duitsland betaald voor immateriële schade (smartengeld). - Daarnaast is er indertijd nog sprake geweest van uitkeringen uit particuliere bronnen (banken, verzekeringsmaatschappijen en van mensen die ten onrechte joods bezit hadden,enz ) - Recentelijk zijn bovendien miljarden fondsen door Duitsland en Oostenrijk (in 2000/2001) beschikbaar gesteld voor Europese dwangarbeiders (van f 5.000 tot f 15.000), waaronder eveneens joodse vervolgingsslachtoffers. ...De vraag staat centraal in hoeverre het materieel onrecht is hersteld dat de bezetter (van Nederland) tijdens de Tweede Wereldoorlog door middel van zijn systematisch georganiseerde, discriminerende beroving de slachtoffers daarvan had aangedaan. Die vraag wordt in verband met de vervolgingsslachtoffers van de Jappenkampen helemaal niet gesteld. Zijn die dan niet beroofd geweest van huisraad, persoonlijke bezittingen, collecties, kostbaarheden en juwelen, onroerende goederen en bedrijven? Ja, wacht even. Daar zijn helaas geen archieven en documenten meer beschikbaar. Dus...... Interessant is wat in de Conclusies en aanbevelingen van het rapport Roof en Restitutie staat: ... Hoewel bij de opzet van het rechtsherstel is rekening gehouden met de specifieke situatie van de joodse vervolgingsslachtoffers en hun nabestaanden, is dat bij de uitwerking ervan onvoldoende tot zijn recht gekomen. Achteraf bezien was een voor joodse vervolgingsslachtoffers speciale regeling op zijn plaats geweest. De uitvoering van het rechtsherstel nam bovendien veel tijd in beslag en het had een sterk legalistisch en formalistisch karakter. De betrokkenen verkeerden daardoor vaak lang in onzekerheid. Voor hen was die benadering grievend en gaf zij blijk van onbegrip of onverschilligheid voor het leed dat hen was aangedaan aldus het Rapport (p.101). Was een speciale regeling voor de vervolgingsslachtoffers uit het voormalige Nederlandsch-Indië niet ook op zijn plaats geweest? Hun situatie was immers exact gelijk aan die van de Nazi slachtoffers ? De regering Kok II vond kennelijk de benadering van de toenmalige regeringen niet grievend genoeg en de lange onzekerheid (denk aan de Jappenkamp- en KNIL wezen en weduwen) te weinig relevant, zoals blijkt uit het volgende: Het Gebaar is een tegemoetkoming van de Nederlandse regering aan de Indische Gemeenschap voor het beleid van voorgaande regeringen dat erg kil, bureaucratisch en formalistisch is geweest. De regering maakt Het Gebaar vanwege vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel. In de aanbeveling van het Rapport Roof en Restitutie klinkt een duidelijke empathie, die ten opzichte van de slachtoffers van de Japanse concentratiekampen totaal afwezig is. Alleen daarom al is er reden om ook nu nog, ruim vijftig jaar na de oorlog, na te gaan of joodse en andere slachtoffers van de Duitse vervolging in Nederland na de oorlog overeenkomstig normen van redelijkheid en billijkheid zijn behandeld. Niet minder dan vier onderzoekscommissies gingen aan het werk. Aanvankelijk was er voor de Vervolgingsslachtoffers van Japan geen enkel onderzoek gepland. Maar inderhaast werd alsnog besloten om ook voor deze groep een onderzoekscommissie in te stellen. Die commissie gaat de geschiedenis in als de Commissie Van Galen. Maar er was kennelijk geen reden om na te gaan of de slachtoffers van de Japanse vervolging in Indië na de oorlog overeenkomstig normen van redelijkheid en billijkheid zijn behandeld. De opdracht voor het onderzoek. werd beperkt tot De Indische Tegoeden, dat wil zeggen: de banksaldi en de uitkeringen van verzekeringsmaatschappijen (levensverzekeringspolissen en lijfrentes). Materiële en immateriële schade zijn niet aan de orde geweest. De Commissie Van Galen kwam tot de eindconclusie dat: .... door de onderzoekers is aangetoond dat de tegoedenproblematiek niet is veroorzaakt door Japanse inbeslagname, maar door een combinatie van maatregelen van de Nederlandse en Nederlands-Indische overheid en bank- en verzekeringsmaatschappijen.... Met de banktegoeden zat het dus wel goed. Uiteindelijk bleken alleen maar de kluisjes met kostbaarheden en waardepapieren leeggeroofd, zonder dat de rovers een ontvangstbewijs hadden achtergelaten. Dat er ook sprake was van genaast landeigendom en onroerend goed dat niet meer was terug te krijgen, dat huisraad, persoonlijke bezittingen, auto's, kostbaarheden, veestapels, verzamelingen, horecabedrijven, particuliere plantages en boerderijen, winkels en ondernemingen, bedrijfsvoorraden, antiek, kunst, enzovoort, verdwenen was, geconfisqueerd, naar Japan verscheept, door derden in bezitgenomen of gedurende de Bersiap vernietigd. Dat is onbekend gebleven en daar had de Regering verder ook geen enkele boodschap aan. Waarom was het Kabinet Kok II niet geïnteresseerd in het Grote Drama dat zich op het Nederlands grondgebied in de Oost had afgespeeld? Waren de slachtoffers van de Japanse bezetting, die daar bovenop de slachtingen van de Bersiap periode en (opnieuw) internering, maar toen voor eigen veiligheid, moesten ondergaan (de laatste groepen konden pas medio 1947 uit de kampen geëvacueerd worden naar Nederland) dan een minder soort slachtoffer? Of was de Regering van mening dat de burgergeïnterneerden al ruimschoots waren gecompenseerd voor het verlies van have en goed etc. (zie specificatie boven) door de royale schadevergoeding van 35 miljoen gulden, die Japan aan Nederland betaalde in het kader van het Stikker/Yoshida Akkoord 1956. Per persoon kwam dat neer op niet minder dan 385 gulden. En hadden de Nederlandse krijgsgevangenen voor hun bijdrage aan de Japanse oorlogseconomie in omstreeks 1952 niet ook hun rechtmatige loon ontvangen? Maar liefst f 240 per persoon voor drie-en-een-half jaar dwangarbeid op Sumatra (Pakan Baroe Spoorweg), Java (Tjitjalenka Spoorweg, vliegvelden en de havens), de Molukken (landingsstrips), Birma (de Burma Railroad), Formosa (nu Taiwan) en Japan (mijnen, industrie en havens). Zijn de slachtoffers van Japan met Het Gebaar overeenkomstig de normen van redelijkheid en billijkheid behandeld ? Overeenkomstig wie zíjn die normen dan wel? juli 2003 Lilian Sluijter |