Stichting Vervolgingsslachtoffers Jappenkamp
<< Terug

Stichting Vervolgingsslachtoffers JAPPENKAMP

Stichting voor de belangen van de slachtoffers van de japanse concentratiekampen in Nederlands-Indië
en andere door Japan bezette gebieden in Zuid-oost Azië.
Contact   Site Map   

juni 2002
Uittreksels uit het dagboek van A.M.G.Pabbruwe-de Waijer,
28 December 1912 - 14 April 1998.

(Uitgave Ivo en Jon Pabbruwe, Juni 2002, Nieuw Zeeland)



Een verhaal uit duizenden...
de gedwongen, ellendige tocht van Nederlandse gezinnen, met achterlating van huis en haard, naar de... Jappenkampen


Er werd bekend gemaakt, dat we de 1e ‘s morgens om 9 uur zouden vertrekken, maar de 31 ste ‘s morgens veranderde dit en om 3 uur moesten we bij het wijkgebouw aantreden. Er kwamen vrachtauto’s, maar ik kon gelukkig een plaatsje in een bus bemachtigen, ’t mocht niet, maar ik kon er niet eens meer uit. De trein reed steeds heen en weer, ’s nachts om half 2 waren we nog altijd in SOERABAYA. Soerabaya naar Semarang is ruim 200km. Ik weet niet veel meer van de reis, het was smoorheet, alles moest gesloten blijven. Gelukkig zaten wij in een hoekje, bij het eind van de wagon en ik kon de deur nog wel eens op een kier zetten. We waren voortdurend uitgedroogd en holden aan iedere halte om drinkwater.

"Water-water!", was de algemene verzoeking (Inlanders voorzien de reizigers van water op de verschillende stations, waar gestopt werd).

We werden uitgeladen en weer in autobussen en vrachtauto’s geladen.’t Was een gesjouw, maar ik zorgde toch weer in een bus te komen, de vrachtauto liet ik passeren. We kwamen na een korte rit bij een groot gebouw, waarvan ik dacht, dat het weer een station was en tegelijkertijd: "Wéér een trein, dat overleef ik niet". Maar het bleek de plaats van bestemming.

GEDANGAN - Klooster kamp, SEMARANG
In de tuin moesten we ons verenigen, ieder streek bij zijn koffers en ander gerei neer, tot we onze plaatsen in het gebouw moesten opzoeken. Wij werden naar boven gedirigeerd. We gingen maar ergens zitten op de lege zalen en konden niet meer denken. Alleen het treingedender hoorde ik maar steeds in mijn hoofd en zo was het met iedereen, we reden ‘s nachts het hele traject nog eens over, stoppend en bonkend en heen en terug, als vee.

Van die eerste dagen weet ik weinig meer dan dat we maar rond daasden, mama met Jon op den arm. Hoe de was toen klaar kwam weet ik ook niet, ik liep steeds met tranen in de ogen en voelde me wanhopig. De mensen zonder kinderen legden beslag op de gemakken, die het gebouw nog bood: stoelen, banken en tafels, ik had geen tijd om daarop te letten, liep maar met vuile was en po’s en wist niet waar water te halen, of de boel schoon te maken.

2 Januari 1945. Het is nu écht honger, niet alleen flauw zijn en trek hebben. Mama loopt zelfs te zwieberen op de benen, dus er kan niets extra’s af. Ik heb meer honger in het hoofd, dan in de maag.

Medio 1945 kregen de geïnterneerden per dag een rantsoen verstrekt, waarvan de voedselwaarde gemiddeld per dag nog slechts 800-1200 calorieën bedroeg,voor alle leeftijdscategorieën minder dan de helft van wat onder de gegeven omstandigheden van middelzwaar tot zwaar werk nodig was.

Om de andere dag ‘s avonds een half stuk brood ’s morgens en één pollepel pap. Mama loopt te zwaaien en kan niet meer opstaan zonder te duizelen. Toen het eten nog voldoende was ging het wel, maar nu zijn er erg moeilijke dagen, dagen waarop ik zo licht in hoofd en benen ben, dan doe ik alles heel langzaam. Soms kan ik nauwelijks recht lopen. Maar de was wacht elke morgen en moet gedaan worden Tot borstelen heb ik bijna geen kracht meer en doe dus alleen de handdoeken zo, die krijg ik op de hand niet schoon. Laatst heb ik een kopje melk van de kinderen afgenomen en er koffie van gemaakt voor mijzelf, zalig.
Onze avond groente is kool in water gekookt, hard en ongaar, soms met betelbladeren er door. Waterige soep, waarin wat slijmerige posteleinblaadjes ronddreven, maar het was extra, boven het kamprantsoen. Maar beide kinderen eten het gelukkig met smaak. Rond Juni krijgen we weer een tapioca- ofte wel stijfsel-periode, dus hongerlijden. Vorig jaar vonden we het vreselijk spul, maar tot onze verbazing, vinden we het lekker. Maar het heeft totaal geen voedingswaarde.

Ons rantsoen bestaat nu uit: negentig gram rijst, honderd gram stijfsel en honderd gram djagoeng (maïs). Vrijwel geen groente en helemaal geen vruchten. Ons suikerrantsoen is tweehonderd gram voor tien dagen met zo nu en dan een extraatje (Uit Vrouwenkamp op Java, pagina 239). Men droomde van eten en was de hele dag doende om iets te vinden om te eten. Soms kwam het avondeten heel laat klaar vanwege hout te kort of NAT hout.

Uit een ander dagboek:
Een nieuw element was de verplichte tewerkstelling, naast de inmiddels eveneens verplichte diensten in de keuken, de ziekeninrichtingen en bij de sjouw- en schoonmaakploegen nu ook wachtlopen

GEDANGAN - Klooster kamp. In Mei 1945 waren er 3700 vrouwen en kinderen, een onvoorstelbaar aantal, wanneer men bedenkt, dat het desbetreffende deel van het klooster een terrein van niet meer dan 200 bij 80 m besloeg!

De po, de emmer en het zeil, dat zijn wel onze kostbaarste bezittingen.

Uit haar dagboek, uit SEMARANG:
Het trapdweilen heb ik er aan gegeven, dat vergt teveel van me. Nu moet ik er feitelijk een uur wacht voor lopen, maar ze vergeten mij misschien wel even. Er zijn nu commissies, die het werk verdelen. Die commissies zijn in opdracht van de Jap opgericht. Vijf-en-dertig treden zijn het en wel een 2 meter breed! Als er wat gestolen werd - zoals hout, om te stoken - werd de wacht er van beschuldigd en gestraft. De beschuldigde vrouwen moesten dan hurken met een bamboestok in hun knieholte. Uren lang in de felle zon, hetgeen de bloed doorstroming belemmerde. Vele andere vrouwen moesten het aanschouwen en vielen soms zelfs flauw, dat is zonder stok! Uiteindelijk mochten ze opstaan. Wanneer de bamboestok werd weggehaald crepeerden de vrouwen van ondraaglijke kramp pijnen over de grond, kreunend en gillend, tot groot vermaak van de Jap. Dit liet absoluut geen sporen achter, vandaar, dat ze dit bedacht hadden. Waarschijnlijk werd dat hun ook aangedaan.
De overdracht van het kamp leidde vrijwel onmiddellijk tot de instelling van een op militaire leest geschoeide kampdiscipline.Dit betekende ondermeer dagelijkse, vaak uitputtende en vernederende appèls, verplichte eedsaflegging tot gehoorzaamheid aan de Japanse autoriteiten, en veel verdergaande concentratie van geïnterneerden in grote eindkampen. Voorts werden de kampen intern strakker geordend, mede door een verdeling in blokken (han, onderleiding van een hancho) en kleinere onderafdelingen (kumi, onder een kumicho). Huiszoekingen en straffen, voorheen slechts bij uitzondering toegepast, werden gangbare, in sommige kampen vrijwel dagelijkse praktijk. De strafoplegging vond formeel plaats volgens de krijgswet van het Japanse leger, maar in de feitelijke uitvoering van het strafrecht konden de kampleiding en vooral ook de Kempetai, die bij ernstige zaken bijna altijd werd ingeschakeld, zich ongehinderd te buiten gaan aan fysiek en psychische mishandeling .
De dagen hier worden gevuld met het in de rij staan, eerst ± 3-kwartier tot een uur voor de pap. Stijfselpap noemen we het, helemaal doorschijnend.
Japan heeft de Conventie van Genève nooit erkend! (Dat je krijgsgevangenen redelijk moet huisvesten en te eten geven en NIET mag gebruiken voor werk – Birma spoorlijn, Sumatra spoorlijn, ammunitie fabrieken, uniformen/kleding maken – allemaal dwang-arbeid). Moeder moest o.a. luchtgaatjes in Japanse vechtpetjes maken en afzomen. Vader werkte in een ammunitie fabriek ergens op Java.
De Kampen werden geregeerd op een Militaire voet en geen pardon. Elke passerende Jap moest met een buiging gegroet worden. Verder appèl, aftellen op het veld op het heetst van de dag! Je werd altijd maar weer vernederd. De Jap was meestal veel kleiner dan de Nederlandse vrouwen in het Kamp. Eén van de ergste dingen was het "toeschouwen" van iemand die gestraft werd. Op het verzamelveld waar een ieder afstraffingen MOEST bijwonen en aanschouwen. Wilde je helpen? Dan kreeg je dezelfde straf, hetgeen verschrikkelijk was. Men kon ABSOLUUT NIETS doen. Je beste vriend of familielid werd soms geradbraakt of in puin geslagen, dat is iets wat je nooit vergeet.

Na het Kamp de bevrijding

De meeste mensen gingen bij elkaar in villa’s wonen, voor bescherming. Mijn ouders waren zo blij weer even samen te kunnen zijn, dat ze ergens anders onderkomen zochten. De villa werd gebarricadeerd tegen woedende mensen - Amok! – De BERSIAP tijd. Vader ging naar de markt voor fruit en is nooit weer terug gekeerd, hoogst waarschijnlijk vermoord, maar nooit is er iets gevonden noch gehoord.
‘t Enige dat Moeder met 2-kleine kinderen kon doen, was op de eerste beste boot terug naar Nederland te reizen. Het werd de m.s. "TEGELBERG".

Maart 1946 Aankomst in Nederland - géén onderkomen, behalve bij haar ouders in HILVERSUM.
Niemand in Nederland begreep veel van de half- of volbloed Indonesische Gemeenschap.
Men kon echter met niemand dan hun medemensen over het Kampleven praten. Dit bracht de nodige terughoudendheid en "syndromen" met zich mee, dat nooit door de gemiddelde Nederlander is ingezien tot pas na 1990, toen kranten er over gingen schrijven en er boeken over verschenen. Men durfde het nu te publiceren.
Veel families afkomstig uit Indië werden ondergebracht in (grote) villa’s, met name in Hilversum. Daar men gewend was op houtvuur op de grond te koken - men stookte vuur binnen op de vloer in de kamer, ’t was buiten te koud immers - waren de villa’s al gauw uitgewoond en moesten na enkele jaren afgebroken worden. Moeder en kinderen waren zeer ondervoed en de jongste van 3-jaar kon twee stappen lopen en viel dan om.

Uit haar dagboek:
Hij loopt eigenaardig. Hij valt meer op zijn voeten en loopt ook met doorgezakte knieën. Ik heb nog kalk en geef hem dit nu weer. Heeft hele slechte ogen. Moeder moest bijkomen en de kinderen, 3 en 6-jaar gingen naar Kostschool in Driebergen voor een 6-maanden.

Uit een brief naar het Rode Kruis:
De Mij.-en willen echter niets doen zonder officiële overlijdensakte. De B.P.M. heeft reeds meerdere malen geprobeerd deze te krijgen via Batavia, doch dit is niet gelukt.’ Daar mijn man inmiddels reeds een jaar als vermist wordt beschouwd, verzoek ik U nogmaals of het niet mogelijk is mij een acte ervan te verstrekken.’
In 1956, ná 10 jaar werd de dood van Vader uiteindelijk erkend door de SHELL en kreeg Moeder een uitkering, waarvan ze een stukje grond kon kopen om een jaar later haar eigen huis te kunnen bouwen. In die tijd, als er geen concreet bewijs was van iemand die overleden was moest je 10-jaar wachten voor een levensverzekering uitbetaling!

Moeder heeft altijd problemen met de spijsvertering gehad na het Kampleven. Een overblijfsel uit het kampleven was haar verzamelwoede en heel moeilijk iets weg te kunnen gooien. Altijd dingen maar wéér verstellen en nieuwe, goede spullen “voor later” bewaren. Ze vond het altijd zeer moeilijk om dingen weg te gooien. Dingen terughalen, die al in de vuilnisbak gedaan waren. Een grappig overblijfsel was het altijd drogen van de pannen in de zon in de tuin op een rekje, dat men altijd in Indië deed immers.
Zure melk? Als de melk bedorven was werd het “hang-op”. De melk in een theedoek aan de waslijn uit laten hangen. De “hang-op” was haast yoghurt, dat in de jaren 50 amper bekend was in Nederland, en lekker met wat suiker om te eten als toetje. Verder was mijn moeder goed in het maken van “Haagse bluf”. Ook een overblijfsel uit het kamp.

Uit haar dagboek:
Als er suiker was werd koffieklop gemaakt. Dit is een kamplekkernij en vooral de kinderen vinden het kloppen en snoepen ervan heerlijk.
”Na een suiker-uitdeling was er altijd voldoende energie om met ware wellust koffieklop te maken: verse sterk gezette koffie (dat ging ook met koud water), daar een flinke schep suiker in en dan eindeloos kloppen met een vork . Na koffieklop zat je maag overheerlijk VOL. Uit Vrouwenkamp op Java, PAGINA 208.”

Uit haar dagboek:
De enkele keer dat we een ei krijgen, bewaar je de schaal en maakt dat fijn, dat we als kalk- medicijn gebruiken . Tot nu toe kregen we ééns in de 10-dagen een half stoombroodje, maar dit brood komt van een bakkerij buiten en heeft een echt goudbruin korstje.

Als Moeder iets lekker vond werd het meteen in-het-groot ingekocht. Zoals blikken met peren of pruimen op sap. Gecondenseerde melk (dikke melk noemden wij het) was ook altijd bij ons in huis. In de Tropen zeer bekend, daar gewone melk te snel bederft. We hadden altijd wel een voorraad hiervan in huis. Moeder was zeer onzeker over zichzelf. Altijd denken; "zou ik het wel goed doen?" De Jap zou haar eens kunnen betrappen. Wilde niet over het Kampleven praten. Ook omdat in het begin niemand er belangstelling naar had.

Hier in Nederland wist men alleen over de Joodse vernietigings-kampen in Duitsland. "Die hebben het wel zo erg gehad!". "Bij jullie was het lekker warm!" Over de Tropische regens en Tropische ziekten werd niet gesproken of gedacht.
De Japanse internerings kampen waren net zo erg of nog erger!
Vooral het laatste jaar was ETEN een obsessie.

Uit haar dagboek:
Ikzelf heb ook meer honger in mijn hoofd, dan in mijn maag. Telkens als ik van de grond opsta, word ik duizelig. Misschien kan een kind niet zeggen wat duizeligheid is. Voor een tekening van de tuin heb ik ‘n paar speel-soldaatjes gekregen. De tafel waar voortdurend etensresten staan: een beetje melk voor ‘s middags, ragoût, die in tweeën gegeten wordt, een beetje pap voor 11-uur, hopeloos, want alles moet zorgvuldig worden afgedekt.
Van elke maaltijd bewaar je steeds iets, voor het geval de volgende maaltijd niet doorgaat vanwege te nat of geen hout b.v., vandaar allemaal kliekjes op de tafel uitgestald .

Na een heup-operatie was Moeder geheel van streek. De andere mevrouw op de zaal vroeg ons of ze soms in een Kamp had gezeten. Ze riep steeds maar om hulp half in haar slaap. Ze had vannacht nogal wat geschreeuwd en gespookt, waarschijnlijk vanwege de narcose. Ze dacht, dat ze haar vast/ gevangen hielden.

Op haar oude dag in het verpleeghuis, in Nieuw Zeeland, kreeg ze nachtmerries over het Kamp, wilde liever niet slapen, vanwege de angstige en nare dromen. Oudere mensen doezelen vaak gedurende de dag en schrikken dan soms "wakker". Werd angstig en paniekerig, omdat ze zichzelf in het Kamp zag en altijd maar bang was, dat ze "haar jongens" zouden weghalen. Tranen in haar ogen, ondanks, dat we haar vertelden, dat we nu grote jongens waren.


DANK voor UW aandacht.
Het mag toch wel eens aan het licht komen wat veel mensen hebben meegemaakt daar in het NEDERLANDS INDIË .

Frits C.Holthuis
Support Group


<< Terug


Copyright © 2001-2004 Stichting Vervolgingsslachtoffers Jappenkamp (SVJ).
ABN-AMRO: 40.59.95.903 POSTBANK: 90.66.851
KvK te Amersfoort onder nr. 32087105
All Rights Reserved.

Site made and maintained by InternetSide