juli 2003
Duur betaalde vrede.



Terwijl Duitsland in de afgelopen halve eeuw vele tientallen miljarden heeft betaald aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Europa, handhaaft de Japanse regering en de Japanse rechter in haar kielzog - het meest profijtelijk Vredesverdrag dat ooit met een vijand werd gesloten: het Vredesverdrag van San Fransisco 1951. Met de ondertekening onteigende de Nederlandse Regering tienduizenden slachtoffers van de bezetting van het voormalig Nederlands grondgebied in de Oost van hun rechten op schadevergoeding.

Lilian Sluijter doet een poging om erachter te komen wat de beweegredenen waren en vraagt zich af waarom de Nederlandse regeringen vanaf 1951 tot 2002 het niet zelf als een kwestie van eer en geweten en verlicht eigenbelang hebben opgepakt om met een eerlijke schadevergoeding als plaatsvervanger van Japan op te treden.

De Vrede met Japan werd duur betaald
door zijn eigen vervolgingsslachtoffers.


Het kan verkeren in de wereld. Oude aartsvijanden worden bondgenoten tegen andere vijanden en vrienden in de internationale handelsbetrekkingen. Zo moest de overrompelaar van Pearl Harbour en wrede bezetter van twaalf landen in Zuidoost Azië ons vriendje worden tegen die andere, nieuwe vijand: het communistische blok. Na de overwinning in China van de communistische leider Mao-tse Tung (Zedong) en de aanval van Noord-Korea op Zuid-Korea dreigde in dit gebied een voor Amerika en de andere Westerse landen ongewenste, want riskante, situatie te ontstaan. Het was 1949 en het opkomend communisme vormde in Zuidoost Azië een reële bedreiging.
Gezien de politieke ontwikkelingen leek het de Amerikaanse regering van het grootste belang, dat er Vrede met Japan zou worden gesloten. Inmiddels was er in Japan heel wat veranderd. De goddelijke keizer was gedegradeerd tot aards mens; het militarisme uitgebannen en er begon zich een democratie volgens Amerikaanse stijl af te tekenen. Maar met de reusachtige Volksrepubliek China en het uiteinde van de (voormalige) USSR op nog geen steenworp afstand was de prille Japanse democratie een gemakkelijke prooi voor het communistische blok. Er moest dus een vrede gesloten worden, die voor Japan een win/win situatie zou opleveren, zodat het economisch en politiek mee kon deinen in de vaart der niet-communistische volkeren. En een win/win situatie was volgens de Amerikaanse Regering alleen te verwezenlijken met een voor Japan zo voordelig mogelijk vredes-verdrag. Nederland was het daarmee niet oneens. Maar het had ook nog een flinke appel met de voormalige vijand te schillen. Afgezien van de ca 40.000 krijgsgevangenen en ruim 100.000 burgergeïnterneerden, die drie-en-een-half jaar in concentratiekampen en als dwangarbeiders hadden geleden, was er in N.O.I.een materiële oorlogsschade die werd geschat op 25 miljard gulden. Of de verliezen van de vervolgingsslachtoffers zijn meegeteld vermelden de stukken niet. Maar op het totale schadebedrag praten we al gauw over "peanuts" (schatting: 500 miljoen of 2,5%).
De regie van het Vredesverdrag was in handen van John Foster Dulles, de latere minister van buitenlandse zaken van de Verenigde Staten. Hij was oud genoeg om de onderhandelingen over het Vredesverdrag van Versailles (na de WO I, 1918) te hebben meegemaakt, toen Duitsland als gevolg van de gigantische herstelbetalingen in een zodanige wurggreep werd gehouden, dat de weg werd geëffend voor de opkomst van Hitler, zijn Nazi ideologie en de Tweede Wereldoorlog. Dat nooit meer!
De economische situatie van Japan was rampzalig, maar daarin stond Japan na WO II natuurlijk niet alleen. Heel Europa lag plat, inclusief Nederland - evenals grote delen van Azië, met inbegrip van het toen (1950/51) al niet meer bestaande Nederlands Indië.
De ontwerptekst viel niet in goede aarde bij de Ministerraad. Met geen woord werd gerept over een verplichting tot schadevergoeding. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Dirk U. Stikker (VVD) meende, dat de Nederlandse staat civielrechtelijk niet gerechtigd was om af te zien van rechtmatige claims van haar onderdanen, ook al viel de realisatie van die claims op dat moment (1951) niet te verwachten. Bovendien zou het verdrag een precedent scheppen ten aanzien van Duitsland, waarmee ook nog een vredesverdrag moest worden gesloten. Het risico dat Duitsland zich zou beroepen op de gunstige voorwaarden van Japan werd in Den Haag dan ook alom gevreesd.
Stikker kreeg de opdracht om alsnog in enigerlei vorm herstelbetalingen af te dwingen voor de burgergeïnterneerden. Hij stelde voor een clausule op te nemen voor schadevergoeding en vrijwaring (van de Nederlandse regering) voor onteigening van privaatrechtelijke aanspraken van Nederlandse onderdanen.
In het ontwerpverdrag was wel een vergoeding ingebouwd voor de krijgsgevangenen. Maar die stond naar de mening van Stikker in geen enkele verhouding tot het ondergane leed (f 274 per persoon!). Maar de burgergeïnterneerden hadden in niet mindere mate geleden. Kennelijk was dat toen dus niet onbekend. Of de regering er zich van bewust was dat haar onderdanen tijdens de Japanse bezetting ook hun hele hebben en houwen door confiscatie en roof zijn kwijtgeraakt, is daarentegen niet duidelijk. Stikker wees op 7 september 1951 in zijn brief aan premier Yoshida dat de Nederlandse regering ervan uitging dat het (beruchte) kwijtscheld artikel 14(b) geen betrekking had op schadeclaims van individuele onderdanen. Dit zou onaanvaardbaar zijn omdat de Nederlandse Grondwet beperkingen legt aan het onteigeningsrecht van de staat. Maar uiteraard ging Stikker, er vanuit dat de Japanse regering het ongetwijfeld als een erezaak beschouwt om op vrijwillige basis het vraagstuk van de herstelbetalingen aan hun slachtoffers op te lossen in its own way as a matter of good conscience or of enlightened expedediency ( naar eigen goeddunken als een kwestie van eer en geweten en van verlicht eigenbelang). Die laatste zin had Yoshida kennelijk niet helemaal begrepen. En dat is zo gebleven, tot op de huidige dag (2003).
Yoshida antwoordde Stikker dat hij het eens was met zijn visie, dat claims van individuele Nederlandse onderdanen niet ongeldig zouden worden door de ondertekening van het verdrag. En aan de Tweede Kamer werd gemeld dat De mogelijkheid om bepaalde vorderingen bij de Japanse civiele rechter aanhangig te maken, blijft derhalve in theorie bestaan. Bepaalde vorderingen ? Welke dan? En waarom alleen maar in theorie ? Dat betekent in feite immers: nooit ?
Nam de Tweede Kamer van 1951 daar genoegen mee?
In de schriftelijke behandeling viel al op te maken dat een meerderheid in de Tweede Kamer een goedkeuring van het Vredesverdrag niet in de weg zou staan. Niet ondertekenen zou voor de Nederlandse economische belangen alleen maar schadelijk zijn. Japan moest de kans krijgen een democratie te worden en Nederland kon zich politiek niet veroorloven om tegen het Communistische Blok een buitenbeentje te zijn. In het belang van Nederland en in het internationaal belang werd het tekstvoorstel van het Vredesverdrag als wetsontwerp uiteindelijk met 55 voor 9 tegen (36 Kamerleden van de 100 waren niet op komen dagen) aanvaard. Maar niet alle Tweede en Eerste Kamerleden stemden van harte in. Gerbrandy (ARP - tegen) verklaarde: Ik acht dit traktaat een vernedering voor het Nederlandse volk en het doet mij bitter leed dat de Regering niet heeft gezorgd, dat wij op betere wijze uit de onderhandelingen tevoorschijn zijn gekomen. Schmal van de CHU fraktie (nu CDA) meende dat het afwijkende geluid van Nederland in San Fransisco wel erg schuchter en bescheiden was geweest en dat er nauwelijks een positief resultaat was te verwachten. Dat vervulde hem dan ook met verbazing, droefheid, teleurstelling, verbittering, ergernis zelfs. Ook de KVPer Welter (KVP nu eveneens CDA) vond dat een krachtig protest in San Fransisco op zijn plaats zou zijn geweest. De toezegging van Yoshida beschouwde hij meer van morele dan van juridische betekenis. Hoe zou Welter een halve eeuw later gelijk krijgen! De morele betekenis had Japan, in tegenstelling tot Duitsland, niet begrepen. En juridisch was er na de ondertekening geen speld meer tussen te krijgen. Korthals (VVD) wees op de rol van Nederland in de oorlog tegen Japan. Had onze Regering (in ballingschap) niet uit eigen beweging zich aan de zijde der Geallieerden geschaard en daarbij veel offers gebracht? Ook zijn fractie was van mening, dat ons land het zwaarst getroffen was in het Verre Oosten als gevolg van de loyale solidariteit met De Verenigde Staten, Groot Brittannië, Australië en Nieuw Zeeland. Marga Klompè (KVP) vond dat Japan wel de mogelijkheid moest krijgen om uit te groeien tot een levensvatbare staat om een duurzame vrede in Zuidoost Azië te kunnen bewerk-stelligen. Premier W. Drees (PvdA) wees erop dat niet ondertekenen voor Nederland geen enkel voordeel zou opleveren. Maar, zo stelde hij beide Kamers optimistisch in het vooruitzicht, met de Japanse regering zouden de onderhandelingen worden geopend over een acceptabele compensatieregeling voor de burgergeinterneerden.
Dagblad Trouw was de enige, die Yoshida door had. Het blad, dat toen nog sterk geliëerd was aan de ARP (een van de CDA partijen en de politieke roots van onze huidige premier J.P. Balkenende en Minister van Justitie J.H. Donner) schreef op 8 september 1951: dat de briefwisseling tussen Stikker en Yoshida een vreemde indruk maakte. Het verdrag gaf immers uitdrukkelijk de rechten op schadevergoeding prijs? De schadevergoeding die Nederlandse burgers in Nederland ontvingen wegens hun door de Duitsers berokkende schade, was toch ook niet afhankelijk van de vraag of Duitsland al of niet zou overgaan tot schadevergoeding? Hieruit volgt dat de schadevergoeding aan Nederlandse slachtoffers van Japan evenmin afhankelijk gemaakt kon worden van het feit of Japan al dan niet zou betalen. De krant noemde het een ernstige fout, omdat hier in feite met twee maten gemeten wordt.

De plicht van de Kamerleden om de Grondwet te eerbiedigen werd door het aannemen van het voorstel voor de ondertekening van het Vredesverdrag van San Fransisco 1951 even genegeerd. Toen Stikker op 8 september 1951 zijn handtekening onder het Vredesverdrag met Japan zette, moet hij zich er pijnlijk van bewust zijn geweest, dat hij op datzelfde moment tienduizenden mensen uit het voormalige Nederlandse grondgebied in de Oost namens de Nederlandse Regering had onteigend. Zij werden voor de zoveelste keer beroofd. Niet door een vijand, maar door hun eigen regering. De onteigening van hun recht op rechtsherstel en herstelbetalingen was de prijs die de slachtoffers van Japan voor de Vrede moesten betalen. En omdat de Vervolgingsslachtoffers van de Jappenkampen geen recht op herstel-betalingen meer hadden, konden de opeenvolgende Nederlandse Regeringen zich aan hun morele verantwoordelijkheid onttrekken om als plaatsvervanger van Japan op te treden.

Het Dagblad Trouw had gelijk. Tot op vandaag (10 juni 2003) wordt er bij de belangenbehartiging van Vervolgingsslachtoffers van de Nazies en de Vervolgingsslachtoffers van de Jappenkampen nog steeds met twee maten gemeten.


juli 2003
Lilian Sluijter