juli 2002
Magere erkenning vervolgingsslachtoffers Jappenkampen in verhouding tot Nazi slachtoffers.



Attentie: het is (onvermijdelijk) een lang verhaal om u een inzicht te geven in het verschil tussen de behandeling van de Paarse Kabinetten I en II van vervolgingsslachtoffers
van de Nazi’s en die van het Keizerlijke Japan


Hoe effectief een hechte organisatie werkt, blijkt wel uit de successen van de joodse Nazi slachtoffers in verhouding tot de geallieerde slachtoffers van Japan. De Joden zijn wereldwijd stukken beter en professioneler georganiseerd en krijgen daarom ook allerwegen veel meer erkenning. Die erkenning geldt zowel de Nederlandse regering als andere regeringen, die betrokken zijn geweest bij WO II.

Voor de joodse Nazi-slachtoffers is een internationaal platform in de weer met verschillende organisaties in diverse landen. Hun bewonderenswaardige wereldwijde organisatie is al even lang bezig als de vervolgingsslachtoffers van Japan. Alleen de laatsten deden het vaak individueel of in zwakke, amateuristische en elkaar bestrijdende organisaties. Het succes van de wereldwijde joodse organisaties is zo groot, dat alle andere oorlogsslachtoffers daarbij in de schaduw vallen en dus nauwelijks enige aandacht krijgen. Zelfs niet van hun eigen regering en de media.

Dit geldt ook voor Nederland. Zowel in de toonzetting van de aandacht voor als in de benadering van de onderscheiden groepen vervolgingsslachtoffers bestaat een wereld van verschil.

Onderzoek

Tussen 1998 en 2001 zijn door de Nederlandse regering (Kabinet Kok II) voor de joodse slachtoffers vier commissies geïnstalleerd om een nader onderzoek in te stellen naar de verschillende aspecten van de geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de Nazi-vervolging (Commissie van Kemenade, Scholten, Kordes en Ekkart).

Voor de slachtoffers van de Jappenkampen kon er slechts één commissie van af: de Commissie van Galen, die bovendien een zeer beperkte opdracht kreeg, t.w. een onderzoek doen naar de stand van de (spaar)bank tegoeden en (levens)verzekeringen tijdens en na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië. In de loop van de onderzoeksperiode werden door de minister van Financiën (Zalm) en WVC (Borst) 21 stukken naar de Tweede Kamer gestuurd. In slechts één enkele notitie wordt in het kort melding gemaakt van de bevindingen van de Commissie Van Galen (21 okt. 1998).

Het resultaat

Naar aanleiding van de tussenrapportage van de commissies liet het Kabinet Kok op 21 maart 2000 in een brief aan de Tweede Kamer weten dat:
<< als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog en in het overheidshandelen terzake, onder meer heeft toegezegd gelden ter beschikking te stellen teneinde finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan >>

Wat uiteindelijk werd besloten:

Voor de joodse slachtoffers worden de uitkeringen onderscheiden in: Compensatie en Restitutie. Naast de 350 miljoen gulden van de Nederlandse regering is sprake van een extra uitkering van 50 miljoen gulden, alsmede 314 miljoen gulden van de banken en 45 miljoen van de verzekering maatschappijen.

Wie komen in aanmerking?

Volgens de tekst van het ministerie: << In algemene zin komen Joden die zelf de Tweede Wereldoorlog in Nederland hebben overleefd in aanmerking voor deze regeling; deze aanvragers worden ‘belanghebbenden’ genoemd. In het geval een belanghebbende is overleden vóórdat aanspraak op deze regeling is gemaakt, kunnen ‘plaatsvervangers’ in zijn/ haar plaats treden, d.w.z. kinderen, echtgenoten en levenspartners van rechthebbenden die inmiddels zijn overleden >>

Deze uitkeringen, die bekend staan als Marorgelden, komen bovenop de uitkeringen uit vroegere compensaties, te weten:
<< Ingevolge de Wet op de Materiële Oorlogsschade werd tot augustus 1958 ruim 1,3 miljard gulden uitbetaald aan alle Nederlandse gedupeerden (behalve die uit Nederlands-Indië) vanwege oorlogsschade aan huizen, huisraad, bedrijven en bedrijfsvoorraden. Aan de joodse gemeenschap werd een restitutie van 900 miljoen uitbetaald, waarvan 225 miljoen van de Duitse Bundes regering voor materiële schade, alsmede een bedrag van 62 miljoen gulden voor geroofde huisraad. Hierin is niet begrepen een bedrag van 125 miljoen D-Mark door Duitsland betaald voor immateriële schade (smartengeld). >>

Daarnaast is er nog sprake geweest van uitkeringen uit andere fondsen, die voor joodse vervolgingsslachtoffers. Bovendien kunnen bepaalde gegadigden meedelen in de door Duitsland en Oostenrijk in 2000 beschikbaar gestelde gelden voor verrichte dwang- en slavenarbeid (deze uitkering is ook bestemd voor niet-joodse dwang- en slavenarbeiders).

Sinti en Roma

Het ministerie van Financiën schrijft: << Tijdens de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog zijn door de bezetter maatregelen genomen tegen de Joden, Sinti en Roma en andere groepen in Nederland. Deze maatregelen waren niet alleen bedoeld om hen persoonlijk te vervolgen, maar ook om hen al hun bezittingen te ontnemen en hun deelname aan het Nederlandse economische en maatschappelijke leven te beëindigen.

De beroving van Sinti en Roma verliep geheel anders. Hun beroving vond grotendeels in één klap plaats op 16 mei 1944 toen er een razzia op Sinti en Roma gehouden werd. 245 Sinti en Roma zijn gedeporteerd en slechts 30 keerden terug. Na terugkeer uit de kampen waren in het merendeel van de gevallen alle bezittingen verdwenen >>

<< De gelden die de Nederlandse regering heeft toegekend voor het rechtsherstel van de Sinti- en Roma gemeenschap bedraagt 30 miljoen gulden waarvan 87,5 % beschikbaar komt voor individuele uitkeringen en 12,5 % voor projecten die ten goede komen aan de Sinti en Roma gemeenschap. >>

Gezien de geringe omvang van de groep vervolgingsslachtoffers zal de uitkering volgens mijn berekening uiteindelijk neerkomen op ca f. 107.154 (€ 48.625) per overlevende c.q. nabestaande(n).

In het uitkeringsreglement ‘Rechtsherstel Sinti en Roma’ zijn de eisen vastgelegd waaraan een uitkeringsgerechtigde dient te voldoen. Rechthebbenden behoren tot de Sinti- en Roma gemeenschap, verbleven op enig moment tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland, zijn vóór 8 mei 1945 geboren en waren op of na 8 mei 1945 nog in leven. Daarnaast komen kinderen, echtgenoten en levenspartners van de rechthebbenden die inmiddels zijn overleden als plaatsvervanger in aanmerking.

In de Regeringsreactie (Minister E. Borst-Eijlders - VWS) aan de Kamer wordt het volgende gemeld met betrekking tot de Sinti en Roma slachtoffers van de Nazi-vervolging:

<< Het onderzoek inzake de tegoeden van Sinti en Roma is gehinderd door het ontbreken van veel archiefmateriaal. Tegelijkertijd is evident dat juist Sinti en Roma na de Tweede Wereldoorlog vrijwel geen bezittingen teruggekregen hebben. Omdat de beroving ... vrijwel niet gedocumenteerd was, zijn Sinti en Roma ook grotendeels buiten het rechtsherstel gebleven. >>

Aan die situatie is dus terecht een einde gekomen. Ook de Sinti en de Roma hebben – evenals de joodse overlevenden - hun rechtsherstel en compensatie gekregen.

Homo’s

Volgens het ministerie: << is het beschikbaar stellen van het bedrag (f. 3,5 miljoen) een gevolg van het kabinetsbesluit van 21 maart 2000, waarin wordt aangegeven dat het naoorlogs rechtsherstel met meer begrip had kunnen worden uitgevoerd. Eerder heeft het kabinet op basis van de rapporten ‘Tegoeden Tweede Wereldoorlog’ gelden ten behoeve van de joodse gemeenschap, de Roma en de Sinti en de Indische gemeenschap ter beschikking gesteld. Ten aanzien van de andere groepen van vervolgingsslachtoffers heeft het kabinet besloten na te gaan in hoeverre nadere geschiedschrijving noodzakelijk en mogelijk is. >>

Over deze groep mannen en vrouwen is tot op heden (18 juli 2002) nog niet gerapporteerd.

En nu de mensen uit het voormalige Nederlands-Indië.

In de tekst op de website van het ministerie VWS worden twee groepen door elkaar gehaald. Eerst spreekt de tekst van Oorlogsgetroffenen, en daarna van de Indische Gemeenschap.

Het ministerie schrijft:
<< Oorlogsgetroffenen uit het voormalig Nederlands-Indië kunnen een aanvraag indienen voor 'Het Gebaar'.
'Het Gebaar' is een financiële tegemoetkoming aan de Indische gemeenschap voor het beleid van voorgaande Nederlandse regeringen. >>

Wellicht is het wenselijk om u en het Ministerie VWS erop te wijzen, dat onder Oorlogsgetroffenen door de wet iets anders wordt verstaan dan de tekst van de ministeriële website suggereert. Oorlogsgetroffenen zijn mensen, die als gevolg van oorlogshandelingen of als gevolg van de behandeling van de bezettingsmacht, fysiek of psychisch zodanig gehandicapt zijn, dat ze niet normaal kunnen functioneren. Bij erkenning komen oorlogsslachtoffers in aanmerking voor een of meer van de wettelijke regelingen (o.a. PUR, Wubo), waarvoor instanties in het leven zijn geroepen als Stichting 1940-1945, Pelita, Joods Maatschappelijk Werk en Stichting Burger Oorlogsgetroffenen.

Dat heeft dus geen betrekking op de meesten onder u of op mij.

Eindelijk duidelijkheid over ‘Het Gebaar’

‘Het Gebaar’ is nadrukkelijk géén compensatie, restitutie of schadeloosstelling voor oorlogsgetroffenen of vervolgingsslachtoffers, zoals dat het geval is bij de joodse, Sinti en Roma vervolgingsslachtoffers van de Nazi’s.

Of, zoals de Stichting Het Gebaar schrijft:
<< Het wezen van het verschil in de uitkeringen aan de joodse, Roma- en Sinti gemeenschappen en de huidige aan de Indische Gemeenschap is gelegen in het feit dat in de voormalige uitkeringen een deel is voorzien dat dient ter vergoeding van het doorstane leed, terwijl de uitkering aan de Indische gemeenschap zuiver en alleen voorziet in een tegemoetkoming, in een ‘gebaar’, als erkenning van achteraf geconstateerd teveel formalisme, bureaucratie en vooral kilte in het rechtsherstel. De eerdere uitkeringen bevatten aldus een geïndividualiseerde fractie, terwijl de uitkering van ‘Het Gebaar’ een standaard bedrag is, dat men ontvangt bij voldaan zijn aan de voorwaarden, ongeacht of men nu persoonlijk wel of niet te maken heeft gehad met tekortkomingen in het rechtsherstel >>
(Brief van 16 mei 2002, ondertekend door Wiete Mesman, directeur)

Met ‘Het Gebaar’ is per lid van de Indische Gemeenschap een individueel bedrag gemoeid van € 1.361,34 (3.000 gulden). Alleen levende belanghebbenden komen in aanmerking en plaatsvervangenden van overledenen na 12 december 2000.

Verschil in rechtsherstel moet er zijn. Zeker en vast !


20 juli 2002
Lilian Sluijter
Lid Support Groep SVJ